Storingzoeken in het EPS

EPS-controlelampje


Normaal gesproken gaat het EPS-controlelampje branden als de contactschakelaar op AAN (II) staat, en weer uit als de motor gestart is. Dat wil zeggen dat de LED en het circuit goed werken.
Als er na het starten van de motor een storing in het systeem optreedt, blijft het EPS-controlelampje branden en wordt de stuurbekrachtiging uitgeschakeld.

Als het EPS-controlelampje gaat branden, onthoudt de regeleenheid de DTC. In dit geval activeert de regeleenheid het EPS-systeem niet als de motor weer draait, maar blijft het EPS-controlelampje branden.

Wanneer DTC 51-01, 51-02 of 51-06 in de regeleenheid opgeslagen is, blijft het EPS-controlelampje branden totdat het DTC-geheugen gewist is. Als er een probleem wordt gedetecteerd en het EPS-controlelampje aan gaat, kunnen er gevallen zijn waarbij het controlelampje aanblijft tot de contactschakelaar in UIT wordt gezet en gevallen waarbij het controlelampje vanzelf uit gaat als het systeem weer normaal werkt. Zelfs als het systeem normaal werkt, gaat in de volgende omstandigheden het EPS-controlelampje branden:


Om de werkelijke oorzaak van de storing te achterhalen, moet u de klant vragen naar de omstandigheden waarin de storing optrad. Hou daarbij rekening met de bovenstaande omstandigheden.

Storingscode (DTC)



Zelfdiagnose


Er zijn drie categorieën zelfdiagnose:


De EPS-regeleenheid voert de volgende functies uit als door middel van zelfdiagnose een storing vastgesteld wordt.

1.Het EPS-controlelampje aanzetten.

2.De DTC onthouden.

3.Schakelt stuurbekrachtiging uit en handmatig sturen wordt hervat.

OPMERKING: Voor DTC 11-01, 11-02, 12-01, 21-01, 21-02, 22-01 en 35-04 gaat het EPS-controlelampje automatisch uit en werkt het systeem weer normaal.

Beperking op de stuurbekrachtiging


Bij herhaaldelijk extreme stuurkracht, bijvoorbeeld als het stuurwiel telkens heen en weer gedraaid wordt terwijl het voertuig stilstaat, neemt het stroomverbruik in de EPS-motor toe. Door de toename van elektrische stroom warmt de motor op. Omdat deze warmte nadelig is voor het systeem, controleert de regeleenheid de elektrische stroom van de motor.

Als de regeleenheid een temperatuurverhoging in de motor waarneemt, wordt de elektrische stroom naar de motor geleidelijk teruggebracht om het systeem te beschermen en werkt de stuurbekrachtiging slechts beperkt. Tijdens deze functie gaat het EPS-controlelampje niet branden.

Als er geen stuurkoppel op het stuurwiel uitgeoefend wordt, of als de contactschakelaar uitgeschakeld wordt, bouwt de regeleenheid de stuurbekrachtiging weer geleidelijk op tot volle werking (na ongeveer 8 minuten).

Neutrale stand koppelsensor


De EPS-regeleenheid slaat de neutrale positie van de koppelsensor op in de EEPROM. De neutrale stand van de koppelsensor moet altijd worden onthouden wanneer het stuurhuis, de motor of de EPS-regeleenheid wordt vervangen.

OPMERKING: De neutrale stand van de koppelsensor wordt niet aangetast bij het uitwissen van de DTC's.

Storingzoeken van DTC's


Bij de procedures in het stroomschema voor storingzoeken wordt ervan uitgegaan dat de oorzaak van de storing nog steeds aanwezig is en het EPS-controlelampje nog steeds brandt. Als u het stroomschema volgt als het EPS-controlelampje niet brandt, leidt dit wellicht tot een verkeerde diagnose.

In de tekeningen van de stekker worden de vrouwelijke aansluitstekkers aangegeven met een enkele lijn en de mannelijke met een dubbele lijn.

1.Stel de klant vragen over de omstandigheden waaronder de storing op is getreden en tracht dezelfde omstandigheden na te bootsen als u de storing zoekt. Probeer erachter te komen wanneer het EPS-controlelampje aanging, zoals bijvoorbeeld tijdens de EPS-regeling, na de EPS-regeling, wanneer het voertuig een bepaalde snelheid heeft bereikt, etc.

2.Als het EPS-controlelampje tijdens de proefrit niet aangaat en u zoekt de storing op basis van de DTC, controleer dan binnen het getroffen circuit op losse stekkerverbindingen, slechte aansluitcontacten enz. vóórdat u de storing gaat zoeken.

3.Wis na het storingzoeken de DTC en maak een proefrit met het voertuig. Controleer of het EPS-controlelampje niet gaat branden.

DTC's opvragen


1.Zet de contactschakelaar op UIT en sluit de HDS (Honda diagnostisch systeem) aan op de datalinkstekker (DLC) (A) onder het dashboard van het voertuig aan bestuurderszijde.

 

2.Zet de contactschakelaar AAN (II).

3.Zorg ervoor dat het HDS met de auto en de EPS-regeleenheid communiceert. Is dit niet het geval, zoekt dan de storing in het DLC-circuit: L13A7-motormodel, R18A2-motormodel.

4.Volg de aanwijzingen op het HDS om de DTC (s) op het scherm weer te geven. Na het vaststellen van de DTC, kijkt u in de index voor het DTC-storingzoeken.

OPMERKING: Raadpleeg het HDS-hulpmenu voor specifieke instructies.

DTC's wissen


1.Zet de contactschakelaar op UIT en sluit de HDS aan op de datalinkstekker (DLC) (A) onder het dashboard van het voertuig aan bestuurderszijde.

 

2.Zet de contactschakelaar AAN (II).

3.Zorg ervoor dat het HDS met de auto en de EPS-regeleenheid communiceert. Is dit niet het geval, zoekt dan de storing in het DLC-circuit: L13A7-motormodel, R18A2-motormodel.

4.Wis de DTC('s) door de aanwijzingen op het scherm van de HDS te volgen.

OPMERKING: Raadpleeg het HDS-hulpmenu voor specifieke instructies.